Verjaringstermijnen bij Ongerechtvaardigde Verrijking en Onverschuldigde Betaling
In Nederland zijn de verjaringstermijnen voor vorderingen uit ongerechtvaardigde verrijking en onverschuldigde betaling geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Wanneer het gaat om schenkingen aan een oplichter, kunnen deze juridische concepten relevant zijn bij het terugvorderen van betaalde bedragen. Hieronder worden de verjaringstermijnen voor beide situaties toegelicht:
Ongerechtvaardigde Verrijking
De wet bepaalt dat een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking verjaart volgens de algemene verjaringstermijn voor verbintenissen. Dit is doorgaans vijf jaar na de dag waarop de benadeelde bekend is geworden met zowel de verrijking als de identiteit van de verrijkte (artikel 3:310 BW).
Er geldt daarnaast een absolute verjaringstermijn van twintig jaar vanaf de dag waarop de verrijking heeft plaatsgevonden.
Onverschuldigde Betaling
Voor een vordering tot terugbetaling van een onverschuldigde betaling geldt eveneens een verjaringstermijn van vijf jaar. Deze termijn begint te lopen vanaf het moment dat de schuldeiser bekend is geworden met het feit dat de betaling onverschuldigd was en met de persoon aan wie betaald is (artikel 3:309 BW).
Ook hier geldt een absolute verjaringstermijn van twintig jaar vanaf het moment van betaling.
In de context van schenkingen aan een oplichter is het belangrijk om zo snel mogelijk juridische stappen te ondernemen zodra er kennis is van de onrechtmatigheid, om te voorkomen dat de vordering verjaart. Het kan ook nuttig zijn om juridisch advies in te winnen om de specifieke omstandigheden van de zaak te beoordelen en de juiste juridische strategie te bepalen.