Met de actio pauliana heeft een schuldeiser de wettelijke mogelijkheid om een bepaalde rechtshandeling te vernietigen. Dit is het geval wanneer deze benadelend kunnen werken. Bijvoorbeeld doordat hij of andere schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheid benadeeld worden.
Wanneer een actio pauliana?
Criterium 1: onverplichte rechtshandeling & ‘paulianeus’
Er dient voor de actio pauliana sprake te zijn van een onverplichte rechtshandeling door de schuldenaar. Dit moet behoudens de mogelijkheid van een curator om onder omstandigheden een verplichte rechtshandeling te vernietigen op grond van art. 47 Faillissementswet.
Ook hoort of behoorde de schuldenaar ten tijde van het verrichten van de rechtshandeling te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn. Deze benadeling moet zich ook daadwerkelijk voordoen als aan alle eisen moet zijn voldaan. Een dergelijke rechtshandeling van de schuldenaar die op grond hiervan te vernietigen is, wordt ”paulianeus” genoemd.
Criterium 2: benadeling voor de schuldeiser & wetenschap bij de schuldenaar
Het tweede criterium voor de actio pauliana (wetenschap van benadeling) is in de praktijk niet altijd eenvoudig te bewijzen. In het arrest ‘’ABN / Van Dooren qq III’’ heeft de Hoge Raad echter bepaald dat al sprake kan zijn van wetenschap als deze “met een redelijke mate van waarschijnlijkheid” is te voorzien. Echter kan er ook sprake zijn van een omkering van de bewijslast. Er wordt dan op voorhand vermoed dat sprake is van wetenschap van benadeling. Het is vervolgens aan de aangesproken partij dit vermoeden te ontkrachten. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer sprake is van een transactie met gelieerde personen en/of vennootschappen (met vaak gelijke bestuurders of aandeelhouders).
Uitvoering actio pauliana: rechtshandeling vernietigen
Wanneer aan deze drie eisen (onverplichte rechtshandeling, een daadwerkelijke benadeling voor de schuldeiser(s) en wetenschap bij de schuldenaar) is voldaan, kan men de rechtshandeling vernietigen. Dit kan door iedere schuldeiser die door de rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld. Daarbij is niet van belang of de vordering van de schuldeiser vóór of na de handeling is ontstaan. Het zal vaak gaan om de overdacht (het overdragen van een recht aan een ander, zoals eigendom) of bezwaring (het vestigen van een pand- of hypotheekrecht) van een goed.